White innocence: Paradoxes of colonialism and race
Racisme is voor de meeste witte Nederlanders nog altijd een ver-vanmijn-bedshow. Door de aanmaningen van de Verenigde Naties en de antiracismeprotesten voelen zij zich miskend en zelf tot slachtoffer gemaakt. Volgens de SurinaamsNederlandse sociaal-cultureel antropologe Gloria Wekker ligt de oorzaak van deze houding in het cultureel archief dat de dominante groep met zich meedraagt. In haar boek White innocence: Paradoxes of colonialism and race legt ze uit wat dit is en hoe het werkt.
Ze gebruikt drie concepten van andere wetenschappers. Het concept cultureel archief komt van de Amerikaans-Palestijnse literatuurwetenschapper Edward Said (Oriëntalisme)
die onderzoek deed naar de Franse cultuur. Hij stelt dat deze cultuur is gevormd door de slavernij, het kolonialisme, de raciale onderdrukking en de imperialistische expansiedrift. Deze praktijken vormen samen het cultureel archief dat bepaalt hoe de Fransen denken, doen, voelen en hoe ze naar zichzelf en de (Arabische) ander kijken. Hun literatuur is hiervan een neerslag. Deze literatuur is tegelijkertijd een middel om het cultureel archief aan volgende generaties door te geven.
Wekker heeft dit concept uitgebreid en toegepast op de ‘mindset’ en ervaring van de witte Nederlanders. Volgens haar zit het cultureel archief tussen de oren, in de harten en de zielen, in het denken, doen en voelen en in de kijk op de wereld. Het zit overal in en het is diep racistisch door vierhonderd jaar superioriteits-denken ten gevolge van slavernij, kolonialisme en imperialisme.
Wekker gebruikt ook het concept habitus van de Franse socioloog en filosoof Pierre Bourdieu. Hij stelt dat mensen op een haast onbewuste, natuurlijk aandoende wijze van kinds af aan belangrijke sociale praktijken aanleren, die hun klasse reflecteren. Deze praktijken zijn in het verleden opgebouwd. Wekker combineert beide concepten en stelt dat de witte Nederlanders hun geracialiseerde cultureel archief op dezelfde, haast onbewuste wijze met de paplepel ingegoten hebben gekregen. Met dit cultureel archief hebben zij een zelfbeeld gecreëerd dat niet met de werkelijkheid overeenkomt, dat racistisch is en dat bovendien drie paradoxen in zich herbergt. Ze vat dit zelfbeeld samen als white innocence, naar hun belangrijke claim.
Het derde concept is intersectionaliteit. Dit komt uit het Afro-Amerikaanse feminisme en houdt in dat je kwesties niet alleen onderzoekt op basis van een factor, bijvoorbeeld ras, maar dat je naar alle bestanddelen kijkt die een rol kunnen spelen, zoals klasse, gender en seksualiteit.
De eerste paradox is dat witte Nederlanders zich niet met immigranten identificeren, terwijl een op de zes van hen van migranten afstamt. De tweede paradox is dat ze zichzelf als onschuldige slachtoffers van Duitsland presenteren, en buiten beschouwing laten dat ze zelf ook daders zijn geweest in De West en in Indonesië. De derde paradox is dat ze zichzelf als klein dapper landje zien, terwijl ze in de zeventiende eeuw een van de machtigste en rijkste staten in de wereld waren en ook nu niet bepaald onbetekenend zijn. Volgens Wekker houden ze hun onschuld in stand door zorgvuldig niet te (willen) weten. Dit niet (willen) weten is een fundamenteel kenmerk van ‘witte suprematie’. Hierdoor hoeven ze niet stil te staan bij de racistische wereld die ze hebben geschapen en kunnen ze vrijelijk en zonder wroeging de vruchten ervan plukken.
Met behulp van deze concepten analyseert Wekker een aantal kwesties en maakt zo korte metten met de claim van witte onschuld. De meeste kwesties komen ook voor in ander werk van haar, zoals de agressieve reacties op de zwartepietprotesten, de discriminerende handel en wandel in de academische en de witte feministische wereld, de verwevenheid van overheid en academische wereld en de manier waarop men tegen zwarte vrouwen aankijkt. Terloops geeft ze Ayaan Hirsi Ali en haar gevolg van mannelijke en vrouwelijke bewonderaars een veeg uit de pan.
Haar betoog is hard en eenduidig. Hoewel de intersectionele benadering de gelaagdheid van de kwesties laat zien, kent dit concept ook zijn beperkingen. De analyse van haar aanvaring met de politie toen ze in de Bijlmer op zwartrijden werd betrapt, illustreert dit. Je kunt er alles en niets mee aantonen, je kunt van een mug een olifant maken en je kunt zelfs daders tot slachtoffers maken en omgekeerd.
Het is ook jammer dat ze weinig empirisch materiaal heeft gebruikt. Bovendien is haar benadering niet nieuw. In de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk zijn witte mensen al ruim dertig jaar subject van onderzoek, in Whiteness studies en White Privilege studies. Dit gebeurt door zwarte en witte onderzoekers. Toch is Wekkers boek belangrijk omdat het een nieuwe fase in het geestelijke dekolonisatieproces in Nederland markeert. Dit begon met onderzoek naar zwarten door witten en zwarten. Nu is het beland in de fase van onderzoek naar witten door zwarten. De laatste fase zal ingaan als ook de witte Nederlanders zichzelf zullen onderzoeken.
Gloria Wekker, White innocence: Paradoxes of colonialism and race, 2016, Duke University Press, ISBN 9780822360759