Zwarte zondag
Romano (35) – “Het is inmiddels meer dan twintig jaar geleden, het was een zondag in september 1994. Een zwarte zondag! Ik was veertien, mijn broertje Kevin net twaalf. We hadden het best goed thuis, iedere vakantie gingen we zelfs naar het buitenland. Vaak naar Nederland om familie op te zoeken, soms naar Curaçao of Aruba. Maar dat jaar wilde mijn vader ‘op vakantie in eigen land’. Hij was dol op het binnenland, maar daar was het lange tijd niet veilig door de militaire dictatuur en de Binnenlandse Oorlog. Dus hij was er al bijna vijftien jaar niet geweest. Maar nu was de tijd rijp, zei hij. En hij wilde ons, mijn moeder, Kevin en mij, laten zien waarom hij zo van het binnenland hield.
Mijn moeder had er eigenlijk helemaal geen zin in. In een hangmat slapen vond ze maar niks, ze hield van luxe. Maar uiteindelijk stemde ze toch toe, vooral om mijn vader een plezier te doen. Hij beloofde haar met Kerst weer naar Nederland te gaan. We trokken dagenlang van dorp naar dorp aan de Boven-Suriname. Kevin en ik vonden het geweldig; nu zagen we met eigen ogen wat we alleen van filmbeelden kenden en op school leerden. Ook maakten we veel vriendjes.
Na ruim een week besloten we een paar dagen in Nieuw-Aurora te blijven. Daar hadden ze huisjes met bedden, vlakbij was een wilde sula. De hele dag speelden Kevin en ik met de dorpskinderen en we zwommen veel in de rivier. Kevin was doodsbang voor de sula, daar durfde hij niet in. Ik riep steeds dat hij een meitie was. Uiteindelijk wist ik hem toch over te halen. We sprongen van rots naar rots, maar dat ging al snel helemaal mis: Kevin gleed uit, sloeg met zijn hoofd tegen een rotsblok en werd meegesleurd door het woeste water. Ik had gelijk door dat het ernstig was en ben achter hem aan gesprongen. Maar het water was zo wild, dat ik zelf bijna verdronk. Met moeite kon ik weer op de oever komen, Kevin zag ik niet meer.
Inmiddels waren de andere kinderen gaan gillen, waardoor de mensen van het dorp kwamen aanrennen, ook mijn ouders. Iedereen ging stroomafwaarts op zoek naar Kevin. Pas vier uur later werd zijn lichaam ruim een kilometer verderop uit het water gehaald. De dagen daarna heb ik in een roes geleefd, daar weet ik niet zoveel meer van. Ik was echt in shock, voelde mij verantwoordelijk voor de dood van mijn broertje; ik had hem immers overgehaald om de sula in te gaan. Mijn ouders hebben het mij nooit verweten, zij vonden het al erg genoeg voor mij. Het ergste vond ik het verdriet dat zij hadden, hun leven was verwoest.
De dood van Kevin is uiteindelijk zelfs de ondergang van mijn vader geworden. Hij verweet zichzelf dat hij, ondanks de bezwaren van mijn moeder, de binnenlandse vakantie had doorgedrukt. En dat het dus daardoor met Kevin is gebeurd. Hoe vaak heb ik hem niet horen zeggen dat als we naar Nederland op vakantie waren gegaan, zoals mijn moeder wilde, Kevin nog geleefd zou hebben? Mijn moeder zweeg altijd als hij dat zei, ik denk dat ze het diep in haar hart hem ook kwalijk nam. Vijf jaar later is mijn vader plotseling overleden, volgens iedereen aan een gebroken hart. Dus dat heb ik ook nog op mijn geweten.”